12 september 2018 | Ruim een week na de aankondiging van minister Van Engelshoven dat zij het bindend studieadvies wil gaan beperken heerst er in de sector nog altijd ongeloof en ongenoegen over het voornemen en de communicatie erover. De plotselinge aankondiging geeft wel aanleiding tot reflectie: wat weten we nu eigenlijk zeker over de effecten van het bindend studieadvies?
Autonomie van de instelling?
Kon het voorstel van OCW dat Van Engelshoven maandag op bezoek bij de Tilburg University presenteerde bij sommige Kamerleden en bij de studentenbonden nog op positieve reacties rekenen, onder ho-bestuurders is men kritisch. Het voorstel doet volgens sommige van hen een forse inbreuk op de autonomie van instellingen en wordt veelal als tegenstrijdig ervaren met de eerdere nadruk vanuit OCW op studiesucces en –rendement.
“Ik weet niet hoe ze dit wil gaan regelen,” vraagt Henk Pijlman, voorzitter van de Hanzehogeschool, zich af “en het lijkt me ook strijdig met de prestatieafspraken.” Voor de instellingen, die niet al te lang geleden nog werden afgerekend met financiële consequenties als zij de prestatieafspraken niet haalden wordt het bsa als een van de belangrijkste handvatten voor rendement gezien. Pijlman: “Ik vind het onverstandig van de minister. Geef ons de ruimte om daar zelf over te beslissen.”
“Ik zou zelfs niet weten waarom die wet pas in 2020 gewijzigd zou moeten worden. Dat kan volgens mij best eerder.”
Relatie bsa en psychische klachten
De minister geeft in haar persbericht eveneens aan met deze maatregel de psychische druk bij studenten weg te willen nemen. Deze zomer waarschuwde het RIVM voor de oplopende mentale druk bij jongeren. Daarbij legde het instituut het verband tussen psychische klachten en een aantal ontwikkelingen binnen het hoger onderwijs, en wees daarbij onder meer naar het leenstelsel en het bindend studieadvies als oorzaken voor de toegenomen druk die onder studenten wordt gevoeld.
“Door de uitbreiding van rendementsmaatregelen zoals het bindend studieadvies heeft studie-uitloop soms serieuze (financiële) consequenties,” schreef het RIVM.
In een Kamerdebat ontkende de minister dat er een verband is tussen het leenstelsel en psychische klachten, maar stelde wel dat er te veel langdurige prestatiedruk is onder studenten.
Minister ontkent dat het leenstelsel psychische klachten veroorzaakt
Sluitend bewijs dat het bsa – of een andere individuele maatregel – zorgt voor psychische klachten is er niet. Ook het RIVM stelt op haar eigen pagina dat het onderzoek dat dit onderbouwt er (nog) niet is. “Een belangrijke bron van onzekerheid is de huidige beperkte kennis over de relatie tussen druk en psychische gezondheid.” Wel ziet het RIVM een verband tussen het toenemende gebruik van ADHD-medicatie en het streven van leerlingen en studenten naar een hoger studiesucces.
“Een belangrijke bron van onzekerheid is de huidige beperkte kennis over de relatie tussen druk en psychische gezondheid.”
Ook Erica Schaper, voorzitter NHL Stenden Hogeschool, bepleit een meer integrale kijk naar het probleem van studiedruk. “Het is helemaal niet gek om het bsa weer eens ter discussie te stellen, maar dit komt als een donderslag bij heldere hemel. Als het over studiedruk gaat zijn er meer dingen die daar een rol bij spelen, zoals bijvoorbeeld het leenstelsel. Daar willen we graag ook naar kijken.”
De Ranitz: “Onze doelstelling is om studenten succesvol te laten studeren. Daar zetten wij al jaren op in met verschillende interventies. Met de maatregel van de minister wordt geen rekening gehouden met eventuele langere studieduur en wat voor gevolgen dat heeft voor een studieschuld.”
Studieduur, schuldenlast en bsa
Over het effect van het bsa op de totale studieduur en –schuld is weinig bekend. Er is nog weinig onderzoek naar gedaan en bovendien zouden veel verschillende groepen (oud-)studenten hierin meegenomen dienen te worden. Als er al onderzoek is gedaan naar de studieduur dan is dat vaak naar de groep studenten die overblijft na een positief bsa. Wat er terecht komt van de studenten met een negatief advies wordt niet actief bijgehouden.
“Studenten die eerder een negatief bsa kregen kun je niet onderscheiden van andere studenten”
“Ik heb niet de indruk dat studenten die eerder een bsa hebben gekregen het slechter doen,” zegt hij op basis van eigen data. “Wel is bekend dat sommige instellingen relatief veel ‘tweedekans studenten’ opnemen, maar we weten niet welk aandeel daarvan eerder een bsa kreeg.” Dat laatste heeft dan weer gevolgen voor de bekostiging.De overheid bekostigt namelijk alleen de nominale studieduur van een opleiding en diploma’s .
Wat op macroniveau dus onbekend blijft, is of studenten die een negatief advies hebben gekregen bijvoorbeeld vaker uitstromen uit het hoger onderwijs. Ook is niet bekend of studenten die doorstuderen na een ‘eerste’ bsa vlotter of juist langzamer studeren. Het bsa zou kunnen werken als een spreekwoordelijke schop onder de kont, maar kan er ook toe leiden dat studenten op de verkeerde opleiding terechtkomen.
Omstreden maatregel
De hogescholen waren de eerste die op grote schaal werkten met een bindend studieadvies. Van alle universiteiten was er tien jaar geleden maar een die een integraal bsa hanteerde, de Universiteit Leiden, en een paar individuele opleidingen elders. In 2008 al werd door het onderzoeksinstituut ICLON al geconcludeerd dat deze maatregel (in het wo) op zichzelf weinig invloed had op het rendement van een opleiding, maar dat het aantal false positives en false negatives een punt van zorg was.
Als selectiemiddel is het bsa dus op zijn zachtst gezegd omstreden en discussies over het onderwerp leiden al snel tot een loopgravenoorlog. Gedegen en betrouwbaar onderzoek doen naar het bsa, waarbij puur het effect van de maatregel in isolatie bestudeerd kan worden is bijna onmogelijk. Vaak is het – juist door coherent onderwijsbeleid – onderdeel geworden van een samenhangend pakket van maatregelen.
Een praktisch punt dat het vermelden waard is, is dat de soep lang niet altijd even heet word gegeten als dat deze wordt opgediend. Veel opleidingen springen coulanter om met hun eigen bsa-norm dan ze soms naar buiten toe propageren. Uitzonderingen op basis van persoonlijke situatie, een verbeterd resultaat in het tweede semester en andere indicatoren zijn niet meer dan normaal. Het levert examencommissies een hoop werk op, maar blijkbaar is dat het waard voor de instellingen.
Dat het bindend studieadvies niet als doel mag hebben om studenten in een vroeg stadium te selecteren, wordt door instellingen ook beaamd. “Het is goed dat de minister zich hard maakt voor de toegankelijkheid en wil beperken dat de bsa door instellingen als selectie-instrument wordt ingezet, want daar is het ook niet voor bedoeld,” zo schreef het bestuur van de Hogeschool Rotterdam in dezelfde reactie op de aankondiging van de minister.
Als selectie-instrument werkt het bindend studieadvies in ieder geval anders dan wat veel mensen als eerste gedachte zullen hebben. Het is namelijk een instrument dat werkt als selectie ‘binnen’ de poort, en niet aan de poort. Er zijn uiteraard vele soorten selectie binnen de poort mogelijk, al dan niet bindend. Veel opleidingen stellen bijvoorbeeld een ingangseis voor aan het begin van het tweede of derde jaar of voor het afstudeerproject, wat in feite een selectie is binnen de poort. Het studieadvies bestond op sommige opleidingen overigens al langer, het was alleen niet bindend.
Over het ‘effect’ van het bsa wordt steeds vaker geschreven maar de uitkomsten van studies verschillen en staan open voor interpretatie. Vorig jaar nog liet een Maastrichtse studie zien dat het effect op het studierendement rond de 5% lag – dat wil zeggen dat van de honderd studenten met een positief bsa vijf studenten meer het vierjaars rendement haalden. Belangrijk is daarbij op te merken dat onder een dergelijke definitie de studenten die uitvallen door het negatieve advies niet meetellen in de rendementen. Het totale aantal studenten dat succesvol afstudeert bij een bsa versus controle kan dus verschillen.
Ons dossier over selectiemethoden in het hoger onderwijs
Het gebrek aan bewijs voor de werkzaamheid van het bsa blijkt echter geen reden om de maatregel af te schaffen. Onlangs nog werd door het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs besloten dat ook een bindend studieadvies van 60 EC door hogescholen en universiteiten is toegestaan. Studenten die tegen de uitsluiting door hun instellingen in beroep gingen kregen nul op het rekest van het CBHO.
Uitgebreid onderzoek naar de hoogte van de bsa-grens bij opleidingen en de invloed ervan op het studiesucces lijkt er tot op heden nog niet te zijn gedaan. In 2015 waarschuwde de Onderwijsinspectie al wel voor te zware selectie in de propedeuse. “Dit vraagt van instellingen dat zij hun selectie (in brede zin) zorgvuldig evalueren op voorspellende waarde voor studiesucces.”
Timing is de sleutel
Alles bij elkaar heeft vooral ‘de manier waarop’ de minister deze interventie heeft gepleegd het meeste kwaad bloed gezet bij de instellingen. Vanuit de koepel was er verbazing en verontwaardiging die onder andere in de reactie van Thom de Graaf vanuit de Vereniging Hogescholen niet verbloemd werd benoemd. Ook de VSNU noemde de maatregel in een interview met ScienceGuide een “teleurstelling”.
Tegen ScienceGuide zegt Bormans zich te hebben verbaasd over de timing van het voorstel. “Ik hou er niet van als mensen mij onderschatten. Dit is gewoon een afleidingsmanoeuvre om het maar niet over het leenstelsel te hebben. Gelukkig is het verzet groot met Carel Stolker als aanvoerder.”
“Dit is gewoon een afleidingsmanoeuvre om het maar niet over het leenstelsel te hebben.”